Improvisatie…
– Waarom improviseren in jazz, dat vaak niet is….
Improviseren! En dat op de piano, dat wilde ik kunnen nadat ik ‘The house of the rising sun’ van Nina Simone had gehoord. Op naar de winkel, kopen dat Real Book en beginnen maar.
Thuis zag ik een notenschrift met akkoordsymbolen waar ik niet wijs uit werd. Hoofdletters en kleine letters door elkaar, alleen een melodielijn uitgeschreven, overal cijfertjes die boven naast en onder de letters geplakt zaten…
Hoe kan je daar nou in s ‘hemelsnaam improviseren uit leren?
Niet.
Het begin van improviseren zit namelijk veeleer in je mindset, als in noten op papier en akkoordenschema’s. Zeker op latere leeftijd is de innerlijke criticus aanwezig – die van: klinkt niet, lelijk, lijkt niet op Chick Korea wat je doet. Temmen die stem. Hoe? Door jezelf in een andere state of mind te brengen. Meer speels. Ludiek. Zoals een kind graag met een blokkendoos speelt. En dan de toren in elkaar wil laten donderen. Plezier van de destructie. De gave van het genieten van het spel. In die hoek moeten we gaan zitten voor de improvisatie.
Dat brengt ons gelijk bij wat we gaan spelen. Welke noten? Daar is natuurlijk enige kennis voor nodig. Kennis maakt het verschil tussen kliederen en schilderen. U kent hem wel, de opmerking van de leek voor een schilderij die zucht: ‘Dit kan mijn neefje van drie ook…’.
Wat moet er dan zoal in die vingers zitten om te improviseren? Uiteindelijk graag
Toonladders. Allemaal. Maar als start is dat te veel…Dus beginnen we met kleine eenheden. Twee of drie noten. Of alleen de zwarte toetsen. Dat zijn er 5. Dan met ritme, hard en zacht aan de bak. Uitproberen. Zonder angst. Wat dan klinkt lijkt nog lange niet op Bebop of andere improvisaties. Maar de weg om er te komen is ingeslagen.
Op ‘t conservatorium Den Haag afdeling Jazz – zo een 20 jaar geleden – hoorde ik de meest fantastische manieren van improviseren. De jazzgarde die er opgeleid werd bleek een generatie van grote talenten die nu op de nationale en internationale podia staan. Deze helden van nu oefenden zich suf. In licks, toonladders, vaardigheid, II-V-I oefeningen en al het andere wat een jazzopleiding tot JAZZopleiding maakt. En op de podia in de stad waar gejammed werd tot diep in de nacht kon ik ze allemaal opnieuw horen en meemaken. Ik stond aan de andere kant van de toog en tapte de biertjes en luisterde. En wat verbaasde mij? Na zo een twee weken tappen kon ik de licks meezingen. Sterker nog, ik kon de lijnen en de figuren herkennen. En later zelfs voorspellen. Dus wat nou improvisatie!
Kennelijk heeft ook de improviserende jazzmusicus een heel grote archiefkast met voorbeelden, met lijnen, met ideeën, die bestudeerd, ingestudeerd, ontdekt of geleerd zijn. Wat een verademing! Dat improviseren kan je dus… leren en bestuderen!
Wat me terugbrengt op de opmerking van het jongetje van drie dat ook moderne kunst schildert. Kunst komt van kunnen. Kunnen plaatsen, spelen, inleven, begrijpen, doen, creëren, deconstrueren, componeren.
Muziek maken en musiceren is de podium tegenhanger van het beeldende. En daarbinnen is improviseren is een kunde. Waar kennis voor nodig is. Weer dat woord kunnen. In ‘t Duits zegt men dat als volgt: ‘Kunst kommt von können – nicht von wollen – Sonst hiesse es ja Wunst.’ Improvisatie, een kunde waar kennis voor nodig is.
Dan komt de inspiratie vanzelf.